Vrij en methodisch gebed

1940

Article

 

Vrij en methodisch Gebed

[1]

Nederland wordt meestal aangewezen als het land van het methodisch gebed. Hier in ons vaderland zou dit, vooral door de Moderne Devotie, die haar oorsprong vond in de school van Geert Groote zijn gepropageerd en tot groote ontwikkeling zijn gebracht.

Het zou een der glorie-titels van de Nederlandsche School zijn dat zij in die richting heilzaam werk heeft geleverd en grooten invloed heeft uitgeoefend.

Wij zijn nog al gevoelig voor lofprijzingen uit het buitenland en voelen ons in onze bescheidenheid haast boven verdiensten verheven als men zulke dingen van ons zegt want zoo hoog slaan we onszelf in den regel niet aan als het op bidden aankomt.

Wij zijn wel erg ordelijk en precies, verzorgen het uiterlijk vaak beter, maar oprecht en innig in God verslonden bidden, geheel in Hem opgaan en het aardsche vergeten om het hemelsche te beschouwen, dat, dunkt ons, gaat velen anderen volken beter af dan ons, nuchtere voorzichtige berekenende steeds naar andere menschen kijkende Nederlanders. Het spontane is geen hoofdtrek van ons volk. Wij zijn er ook in het gewone dagelijksche leven veel meer op uit, onze gevoelens te verbergen, dan ze te openbaren en er vrij uiting aan te geven. In oogenblikken waarin de menschelijke natuur uiteraard in de meest droeve stemming moet geraken, als een kind zijn vader of moeder, een man zijn vrouw of een vrouw haar man verliest, vaak onder tragische omstandigheden, dan mogen de menschen niet zien, dat zij schreien.

Maar daarom juist waren wij de menschen, die aan de kerk of liever aan de biddende medemenschen het methodisch gebed zouden leeren en medegeven.

Het klinkt wel wat paradoxaal, dat wij meesters in het bidden werden, omdat wij minder innig konden en durfden bidden dan andere menschen.

Bidden is spreken met God, het hart tot God verheffen, met God in gemeenschap treden. Dit kan op eenvoudige wijze geschieden: inwendig en uitwendig.

De eerste en algemeene vorm van gebed is de verbinding van beide. Met het uitwendige gaat het inwendige gepaard. Een mondgebed, zegt de H. Theresia, waarin met het mondgebed geen inwendig gebed gepaard gaat, kan den naam gebed niet dragen. Maar het inwendig gebed, dat het mondgebed vergezelt, kan zeer verscheiden zijn. Men kan dit het gemakkelijkst verstaan, als men het bidden vergelijkt met het zingen. Zinloos gelal is geen gezang van menschen. Maar als wij een lied zingen, moeten wij wel onderscheiden tusschen de woorden en de gedachten welke deze in ons oproepen. Zeker, een gewone en voor ons menschen zeer te waardeeren vorm van zingen is, dat wij ons rekenschap geven van de woorden, welke wij uitspreken. Daarvoor wordt het lied samengesteld en aan de omstandigheden aangepast. Het helpt ons de gedachten vormen welke wij willen uiten, als wij een lied zingen. Het is een mooie en harmonische vorm van gedachtenuiting en van gedachten-vorming. Zoo is het ook mooi en harmonisch, als wij bijv. het Gebed des Heeren, het ‘Onze Vader’ of de Groetenis van den Engel, het ‘Weesgegroet’ bidden en letten op elk woord, dat de mond uitspreekt, die woorden geheel tot hun recht laten komen, uitwendig en inwendig. Dat leerde Onze Lieve Heer allereerst aan Zijn Apostelen, toen zij Hem vroegen: “Heer, leer ons bidden” en Hij hun het ‘Onze Vader’ leerde.

Maar gelijk wanneer wij “Goeden dag” zeggen, dit niet alleen inhoudt, dat wij iemand een goeden dag wenschen, maar meer in het algemeen hem groeten, uiting geven aan de gevoelens van onze vriendschap, blijk geven hem te kennen en te waardeeren, zoo zal heel dikwijls dat “goeden dag” onzen mond ontsnappen, zonder dat wij uitdrukkelijk daaronder verstaan, dat wij dengene die wij ontmoeten, een goed verloop van den dag toewenschen. Onze groet is daarom niet zinledig, want wij geven uiting aan zeer gewaardeerde gevoelens en gedachten. Zoo is het ook met het bidden, dat behalve letterlijke woorden ook nog meer inhoudt, nl. aan God eer en hulde brengen, in verkeer met Hem treden. Als wij bij het bezoek van een persoon van vreemde nationaliteit het volkslied van zijn land zingen, en och laten we het maar ronduit bekennen, als wij op een nationaal feest ons eigen volkslied aanheffen en uitjubelen, dan letten we minder op de woorden, één voor één maar dan willen we uiting geven aan onze nationale saamhoorigheid, dan bidden we Gods zegen over de natie af en spreken we vertrouwen uit in de toekomst. De wijs, enkele woorden leiden ons, maar onze gedachten gaan over de woorden heen, loopen tusschen de regels door. Zoo ook in het gebed, vooral als wij dikwijls hetzelfde gebed herhalen of de woorden niet verstaan.

Dan kan echter de gedachtengang nog tweevoudig zijn. Nu eens houden we ons nog aan enkele woorden en springen daarvan weg naar geestelijke sferen van jubel of dankbaarheid, of we letten zoo goed als in het geheel niet meer op de woorden, maar jubelen saamhoorigheid uit of geven uiting aan gevoelens van dankbaarheid over ons zelfstandig volksbestaan, als een herdenkingsfeest wordt gevierd enz.

Aldus kan ook het mondgebed zoo verloopen, dat we aan de woorden, die we spreken, van tijd tot tijd passende gedachten en gevoelens ontleenen, daarin korten tijd met onzen geest verwijlen, om daarna weer door een andere passende gedachte of een spontaan opwellend gevoelen te worden meegenomen. Dat is niet met het gebed in strijd. Integendeel. Zoo zal het heel dikwijls gaan met het bidden van den Rozenkrans, van de Psalmen in gezongen of gelezen Vespers of andere deelen van het Koorgebed. Maar men kan ook nog algemeener gedachte heel het bidden laten beheerschen, zooals bij den Rozenkrans de overweging van de daarbij juist ter overweging aangegeven Geheimen.

Maar we kunnen ook nog verder gaan en den mond gesloten houden en geheel inwendig bidden. Zoo wordt, als wij alleen, al dan niet aan de hand van een kerkboek of rozenkrans aan het bidden zijn, mondgebed op een der boven omschreven wijzen verrichten, dat mondgebed vaak onderbroken door een stil gedachten-verkeer met God, een verzuchting, ‘n uiting van dankbaarheid, van aanbidding, een overweging van een of andere waarheid van ons Geloof. Dat is heel mooi, al kunnen we het misschien niet zoo lang als gebed, d.w.z. als verkeer met God aanhouden en moeten we dan weer tot het mondgebed terug.

Men kan er zich echter ook toe zetten, op die wijze te bidden, er zich eenige moeite voor geven om in de juiste en meest vruchtbare stemming te zijn. Men leest iets, of hoort een uiteenzetting van een ander, op dezelfde wijze, als men bijv. bij een jubelfeest of een gedenkdag om in de juiste stemming te kunnen zingen, te voren iets leest, van de beteekenis van het feest of door een feestredenaar in de juiste stemming wordt gebracht.

T. B.

 


  1. Published in: De Gelderlander, 28 December 1940, p. 13. (‘Van Ons Geestelijk Erf’).

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2020