De beteekenis van Prins Willem van Oranje voor zijn tijd

1933

Summary

 

De beteekenis van Prins Willem van Oranje voor zijn tijd

Rede van Prof. Brandsma, O.Carm.

[1]

Omdat Prins Willem van Oranje ons volk heeft liefgehad, in ons volk de natuurlijke zucht naar zelfstandigheid heeft benut en ontwikkeld, in de leiding der Goddelijke Voorzienigheid het werktuig is geweest om het dezen grooten schat te doen waardeeren en beminnen als den grondslag van steeds hoogeren bloei, daarom moet hij ons allen lief zijn. En dit vooral in dezen tijd, waarin de nationale gedachte weer sterker op den voorgrond treedt. De tijd laat niet toe de ontwikkeling van ons volk tot zelfstandigheid te schetsen en als wij Prins Willem den Vader des Vaderlands noemen, beteekent dit niet dat hij daaraan het eerste aanzijn gaf, hij plukte de bloem, die eindelijk was ontloken, hij proclameerde, wat was uitgegroeid, hij eischte op en handhaafde, wat recht geworden was. Zijn wapenspreuk: “Ik zal handhaven” zegt, dat hij voortbouwde op tradities. Men kan het leven van een volk weerspiegeld zien in het leven van een enkeling. Ook een volk doorleeft zijn jeugd en groeit tot zelfstandigheid. De proclamatie daarvan is de afsluiting van een lang proces van ontwikkeling. Er wordt al te veel tegenstelling en reactie gezien in het werk van Oranje, de diepere grond is een voortbouwen op hetgeen verkregen was. Op den Frieschen zeedijk staat het standbeeld van Caspar Robles, in Friesland loopt de Caspar-Roblesvaart of Kolonelsdiep als een helaas zeldzaam[2] teeken van Neerlands dankbaarheid voor hetgeen het van Spanje ontving om groot te worden en in het midden der zestiende eeuw sterk genoeg te zijn om zichzelf te wezen. Er is toen veel meer een sneller en hartstochtelijker ontwikkeling dan louter reactie op het Spaansche Bestuur. Er zijn toen aan beiden zijden ernstige fouten gemaakt die eenerzijds de ontwikkeling hebben bedreigd, anderzijds die in sneller tempo hebben voltrokken. En zoo had, dan weer geremd, dan weer gestuwd, het historisch proces zijn voortgang gehad en is de meerderjarig geworden Hollandsche Maagd het Spaansche huis uitgetreden, waarin zij niet meer thuis was. Het doel is positief niet negatief te zien. Het gaat voor alles om vrijheid en zelfstandigheid. De feodale idee werkte nog door en Oranje zou er geen bezwaar tegen hebben gehad, aan den Spaanschen Koning eenige hoogheidsrechten toe te kennen, als daarbij het zelfbestuur maar gewaarborgd was. Een verwante gedachte deed hem later ook uitzien naar Fransche en Engelsche hulp, omdat hij die met zelfbestuur vereenigbaar zag. Volgens het lied van Marnix van St. Aldegonde wilde hij eer geven aan den Koning van Spanje, mits deze erkende, wat men in de Nederlanden als verworven rechten beschouwde. Katholieken en niet-Katholieken waren het er over eens, dat men slechts tot een oplossing der moeilijkheden kon komen, indien Spanje er buiten bleef, indien men de zaken onder elkaar kon regelen. De historicus Strada stelt in het licht, hoe Alva niet den Prins als zijn voornaamsten vijand beschouwde, maar het volk. De Prins was daarom zoo te duchten, omdat hij het volk achter zich had, omdat het volk het Spaansche bestuur niet meer erkende. Heel sterk komt dit uit in een verklaring van ’t hoofd der Katholieken in 1585 den Apostolischen Vicaris Sasbold Vosmeer, die zich van alle eeden van trouw aan den Koning van Spanje ontslagen achtte. Als deze zoo spreekt, is het wel duidelijk, dat heel de bevolking in den strijd tegen Spanje de verdediging zag van de heiligste rechten der bevolking, het recht op een eigen bestaan zonder knechting of onderdrukking en dat in dien strijd de godsdienst op den achtergrond stond en de strijd om de staatkundige onafhankelijkheid gold als een door de katholieke zedeleer gewettigde verdediging van geschonden en steeds weer aangetaste rechten. Zoo zag Oranje dien strijd als een ideaal, ziet hij zich den drager van de hoop en verwachting van het volk, ja, als door God geroepen en van zijn hulp verzekerd. Ook hier is er waarheid in Aldegonde’s lied, dat hem in God zijn schild en zijn betrouwen doet loven. Zijn ideaal is niet ten volle verwezenlijkt. Hij heeft veel teleurstellingen gehad, maar geen erger dan de Unie van Atrecht, door de Zuid-Nederlandsche gewesten gesloten ter verdediging van het Katholiek Geloof tegen de al te groote aanmatiging[3] der Calvinisten onder de schutse der Staten Generaal. Het antwoord was de Unie van Utrecht, het verbond der Noord-Nederlandsche gewesten, dat voor die gewesten de grondslag geworden is van de definitieve vrijheidsverklaring. De Prins weigerde die te teekenen en teekende eerst na maanden verzet om nog te redden, wat te redden was en steeds heeft hij betreurd, dat de Katholieken van het Zuiden zijn ideaal niet boven hun geloofsliefde zijn blijven stellen met vertrouwen in de toekomst.

Zeker is de nieuw verkregen onafhankelijkheid voor een derde der Noord-Nederlandsche bevolking het begin geweest van twee eeuwen onderdrukking, maar dit is daarom nog niet daarvan het rechtstreeksch gevolg. Daartoe hebben vele andere factoren, ook de innerlijke zwakheid der Katholieken, meegewerkt. Gelijk de Katholieken te voren de onafhankelijkheid hebben gezien en begeerd en wij ze nu na eeuwen op prijs stellen en waardeeren, zoo moeten we ze ook zien in den tijd van Oranje: op zich bron van groote zegening. Geleid door die gedachte heeft Oranje voor de zelfstandigheid van Nederland gewerkt en gestreden als voor den grondslag van den bloei van ons volk. Dat goud werd niet aanstonds zuiver gewonnen. Het was in zijn handen wellicht niet meer dan een ertsklomp, waarin wij op dat oogenblik nauwelijks het goud zien. Zijn oog erkende het en wij zijn hem dankbaar, omdat, al heeft het louteringsproces lang geduurd, ook voor het eerst onderdrukte volksdeel uit die zelfstandigheid veel goeds geboren is. Wat wij nu waardeeren te bezitten, dat waardeeren wij in hem, die ze ons gaf. En wij nemen zijn wapenspreuk over: Wij zullen handhaven, wat hij ons verwierf. En wij danken God, die ons langs de wegen zijner Voorzienigheid onder leiding van Prins Willem van Oranje Nassau tot een zelfstandig volksbestaan voerde. Mogen wij met Gods hulp dat eigen vrije volk blijven.

 


  1. Published in: Twentsch Dagblad Tubantia, 2 May 1933 [Tweede blad], p.1. Summary of the speech held at the solemn memorial of Willem of Orange. See: Wilhelmus van Nassauwe. The NCI preserves the typescript (OP 91.36), 2 pages, with the title ‘Rede van Prof. Brandsma, O.Carm.’.
  2. In the typescript: ‘te zeldzaam’.
  3. In the typescript plural: ‘aanmatigingen’.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024