Pinkstervreugd

Article

1921

 

Pinkstervreugd

[1]

Vóór tien dagen vierden wij ’s-Heeren Hemelvaart.

Maar het stemde ons niet tot droefheid, dat Jezus heenging tot Zijn Vader, want Hij beloofde ons den H. Geest. Hij leerde ons, dat heel Zijn sterfelijk leven slechts een voorbereiding was tot het vestigen van het Rijk der Genade, waarin de H. Geest neerdaalt in onze harten en onze ziel omschept, niet slechts tot een tempel van Zichzelven, doch tot een woonstee der geheele Drieëenheid, van den Vader, den Zoon en den H. Geest.

Op het Pinksterfeest vieren wij de stichting van dat Rijk der Genade, waarin wij leven en streven naar den Hemel en waarbuiten geen weg is, die ten Hemel voert.

Al te weinig aandacht schenken wij aan die inwerking der genade, aan die nederdaling Gods in ons, aan die vereeniging van den mensch met God, waardoor hij in staat wordt gesteld bovennatuurlijke handelingen te stellen, welke hem volgens beschikking van Gods goedheid, recht geven op den Hemel.

Nog dagelijks daalt de H. Geest neder in ons hart om ons met God vereenigd te houden. Telkens als wij een sacrament ontvangen, heeft er als het ware een nieuwe nederdaling des H. Geestes plaats, maar op den Pinksterdag herdenken wij meer in het bijzonder het voorrecht, dat wij ons zelve tempels mogen noemen, waarin de Godheid woont ten onderpand van ons eeuwig geluk in den Hemel.

De wereld is droevig genoeg, dat zij het op prijs mocht stellen, dat God haar in de genademiddelen der H. Kerk een onderpand van eeuwige vreugde schenkt, maar ach, in haar pessimisme, verbonden aan haar dwaas gevoel van zelfgenoegzaamheid ziet zij die bron van vreugde niet.

Zij begrijpt niet eens, dat men zoo iets zeggen kan en het ligt op hare lippen het voor dwaasheid uit te maken.

Jezus heeft ons dat voorspeld, toen Hij den avond voor Zijn lijden Zijn Apostelen de zending van den H. Geest aankondigde. “De wereld kan Hem niet ontvangen, omdat zij Hem niet ziet, Hem zelfs niet kent. Maar gij, gij zult Hem kennen, omdat Hij u zal bijblijven en in u wonen zal. Nog een weinig tijd en de wereld zal Mij niet meer zien, maar gij zult Mij zien, omdat Ik leef en ook gij leeft. Dien dag zult gij weten, dat Ik in den Vader en gij in Mij en Ik in u ben. Wie Mij bemint, zal bemind worden door Mijn Vader en ook Ik zal hem Mijn liefde schenken en Mij aan hem openbaren. Zoo iemand Mij bemint, zoo zal hij Mijn woorden onderhouden en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en onze woonstee bij hem vestigen.”

Zoo sprak Jezus en Zijn woorden openbaren ons reeds Zijn liefde.

Zijn belofte is vervuld. Hebben wij dan geen reden tot juichen! Slechts één droefheid vervult ons op dezen dag van vreugde, nu wij de openbaring van die liefde blij herdenken.

Het is het woord, dat reeds Joannes de Dooper sprak tot velen van zijn tijd: Zie, in uw midden staat Hij, en gij kent Hem niet. Hoevelen zijn er ziende blind en hoorende alsof zij niet verstaan.

Heer, zend uw Geest uit en zij zullen herschapen worden en Gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen.

 


  1. Published in: De Stad Oss, 3 May 1921, page 1, unsigned (editorial). The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper (See: NCI OP28.28).

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2025