H. Hartmonument

Article

1920

H. Hartmonument

[1]

Een prachtige vergadering Vrijdagmiddag.

Boven verwachting is men opgekomen.

Er waren duizend tekstblaadjes gedrukt om aan de deur der kerk af te geven.

Zij waren slechts half toereikend.

Om vier uur was de kerk vol. De vergadering kon op tijd beginnen en klokslag vier zette het magnifieke orgel het voorspel tot het Jubilate in, dat door vierstemmig mannenkoor in gebiedenden ernst werd gezongen. Toen weerklonk eerbiedig smeekend het ‘Aanzie ons God’ op muziek van den WEw. Heer Aelen, gezongen door gemengd koor. Het eerste de harten omhoog, bezielde ieder met vreugde, dat we stonden voor den aanschijn des Heeren, het tweede deed ons neerknielen en in erkenning onzer afhankelijkheid ons onderwerpen aan God, onzen Koning.

Daarna betrad de HoogW. heer deken den kansel. In de opkomst zag Zijne Hoogw. een gunstig voorteeken van de medewerking, welke het plan zou vinden. Dit plan, zoo verklaarde hij verder, had van den beginne af zijn geheele sympathie. In dezen tijd van materialisme, opstand en revolutie, van zedelijk verval en ontaarding is het een verblijdend teeken, dat men zich openlijk wil wenden tot Christus als den koning niet slechts van den eenling en het huisgezin, maar ook van de geheele maatschappij. De opzet kan dan ook slechts geslaagd heeten, als de geheele bevolking meewerkt, rijk en arm, jong en oud een offertje voor dit doel brengt. Maar een zaak mag hier niet worden voorbij gezien dat onze giften eerst beteekenis krijgen, als wij ook door ons levensgedrag dat H. Hart eeren. Christus is het goddelijk voorbeeld van liefde, van eensgezindheid, van alle deugden.

Na dit krachtig, ernstig herderlijk woord besteeg pater van der Geest den preekstoel. Waarover zal ik na het woord van den Hoogw. Heer deken nog spreken zoo begon hij, maar hij wilde toch iets zeggen, nu de Commissie op het punt staat de huizen binnen te stormen om hare actie om te zetten in klinkende munt. Vast staat, dat het beeld er komt en dat allen meedoen. Gij weet, dat dat geld kost, maar dat hebt Ge er voor over. Er is wel iets ter zijde gelegd, waarvan Gij gaarne belasting opbrengt aan Onzen Lieven Heer. Dat beeld moet ook iets moois worden. Oss zal er groot op kunnen gaan, dat het een monument opricht, zooals de Katholieke Illustratie er nog geen heeft te zien gegeven. Oss kan wat geven. Alles ziet er welvarend uit. De Brabantsche mutsen herinneren er mij aan, dat ik in Brabant sta. Het Brabantsch hart zal hier spreken en de Commissie kan gerust zijn, voor Dec. 1920 staat te Oss een prachtig monument. Ik heb te Nijmegen gesproken voor een monument van den grooten Petrus Canisius. Dat deed ik graag. Ik voel daar veel voor, maar hier geldt het een monument voor den grootsten van allen, voor onzen Koning Christus. Daar zou het stellen van den vraag, of Hij een standbeeld waardig is, een godslastering zijn. Daar zijn we het over eens. Niemand die een standbeeld verdient als Christus onze Koning.

Maar moet dat nu op straat? Zal het niet leiden tot bespotting. Misschien, dat er hier enkelen, die openlijke hulde in het bespottelijke trekken, maar dat zullen toch hooge uitzonderingen zijn en om hen kunnen wij niet afzien van ons recht Christus in het openbaar te huldigen, juist op straat, omdat daar zoo bitter weinig van Christus zoo ontzettend veel van den duivel is. Bij de verleiding op straat, tegenover zijn ontkenning en verguizing in het openbaar willen wij stellen de openbare hulde. Daarom roem ik uw moed en fierheid. Men zal mij tegenwerpen. Gij Roomschen van Brabant hebt uw kerktorens, die alom spreken van Christus, moet daar nu ook nog een H. Hartbeeld bij? Ja. Zie naar die torens, zij zeggen U hoe de wind staat. Maar welk een wind waait thans over de wereld. Gij leest couranten. Zij vertellen U, dat er een storm van revolutie waait, van tweedracht, een springvloed van zedelijke ellende over de wereld is gekomen. Een lange lijkstatie volgt de lijkkoets van den oorlog. Erger dan de griep, die het lichaam aantast is de ziekte, die het leven der zielen bedreigt. Gelijk weleer op den Sinai de tien geboden in steen werden gegeven, zoo moet thans in een steenen beeld van Christus de herinnering aan zijn tien geboden worden vernieuwd. In onzen tijd moet dat beeld niet voorstellen den Herder, den Middelaar, iedere tijd ziet in den Christus een eigenschap in het bijzonder naar voren komen. Onze tijd van anarchie en revolutie zoekt Christus als den Koning van het Heelal. Tegen den haat, die de wereld regeert staat zijn liefde. Dat Koningschap van liefde moet in uw beeld tot uitdrukking komen.

In den Haag staat een standbeeld van een onzer vaderlandsche helden. Jan de Witt.

Het staat er een beetje armzalig, zoodat een jongen eens aan zijn vader vroeg, of die man daar stond voor straf. Zoo moet ons beeld hier niet staan. Het moet niet staan in een hoek, dood en koud. Het moet spreken en prediken, het moet ons wijzen op onze tekortkomingen, het moet de harten omhoog heffen. Het moet er staan tot verheerlijking van den Christus. Daarom allen edelmoedig bijgedragen. Den arme gegeven is God geleend, zegt het spreekwoord, maar hier leenen wij God ten behoeve der arme maatschappij. Deze moet weer opzien naar den Koning der Liefde, die voor Pilatus stond in spotmantel en met doornen gekroond, maar toch zeide: Ik ben Koning. En Hij is het en Gij Katholieken van Oss, gaat Hem als zoodanig huldigen. Gij gaat dat waar maken en Hem openlijk erkennen als Koning van uw stad.

Wat klonk na deze begeesterende rede prachtig het door heel de kerk gezongen: ‘Aan U o Koning der eeuwen’. Daarna volgde niet minder indrukwekkend, het innig devote ‘Looft den Heer’ op woorden van den WEw. Heer Aelen getoonzet door den Eerw. frater Hippolytus uit het Sint-Nicolaasinstituut alhier.

De schoone vergadering werd besloten door een kort Lof, waardoor het dubbel koor der kerk een Ave Verum en een Ave Maria zong en het volk het bekende Tantum ergo der Kevelaerse processie. Onder een krachtig ‘Laudate Dominum’ van het vierstemmig mannenkoor verliet om ruim halfzes de menigte de kerk, nu, zeker nog meer opgewekt tot een bijdrage voor dit heerlijk doel.

Reeds aanstonds begonnen de heeren der Inzamelingscommissie hun rondgang en het is ons een waar genoegen, te kunnen mededeelen, dat de opbrengst van dezen rondgang onze verwachtingen heeft overtroffen.[2]

Ruim vijfduizend gulden is opgehaald

De verwezenlijking van het schoone plan is verzekerd.

Hulde aan Oss, dat getoond heeft, den tijd te begrijpen en Christus eerherstel wil brengen voor de ontkenning, welke Hem ten deel valt.

Christus zal heerschen in ons midden.

Wij zullen dagelijks opzien naar zijn beeld en het zal onze harten omhoog heffen, naar den Hemel, waar Hij ons een woonstee bereid houdt na den kommer van het leven, waar de eindpaal ligt van ons bestaan.

En die gedachte zal zijn invloed niet missen op ons aller gedrag.

Het beeld zal er niet staan zonder zin.

De werkelijk algemeene bijdrage is het verblijdend onderpand van een beter leven.

Met de stoffelijke gave is door ons Christus ons hart gegeven.

Dat is het, wat Hij op de eerste plaats verlangt.

Overdracht van de bijdragen voor het H. Hartmonument zal geschieden op Zondag 28 Maart ten overstaan van den penningmeester, de Commissie van Propaganda, en den tweeden secretaris in het Bondsgebouw des morgens tusschen elf en twaalf.

 


  1. Published in: De Stad Oss, 23 March 1921, page 2, unsigned. The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper (See the typescript – not by Titus Brandsma but from a later date – of NCI OP28.22).
  2. Erroneously, the typescript of NCI OP28.22 ends here.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2025