Een Monument te Dokkum

Contribution to a ‘festschrift’ for H.W. Valk

1936

 

Een Monument te Dokkum

De Bedevaartskapel ter eere van Sint Bonifatius

[1]

In Dokkum herbloeit de godsvrucht tot Sint Bonifatius.

Na jaren, haast eeuwen van vergetelheid, wel niet geheel, maar toch te veel, is op het laatst der vorige eeuw geleidelijk weer de godsvrucht tot het heiligdom van Sint Bonifatius te Dokkum toegenomen. De laatste jaren is zij met sprongen omhoog gegaan, vooral sinds de Friesche priesters met Kanunnik Jansen aan het hoofd, nu een tiental jaren geleden, het besluit namen, dat de toestand te Dokkum anders moest worden om den H. Apostel van Friesland en ook Katholiek Friesland waardig te zijn. De Aartsbisschop van Utrecht Mgr. H. van de Wetering steunde het kloeke besluit. Hij zelf stelde zich aan het hoofd van de eerste Nationale Bedevaart naar Dokkum en met hem kwamen de Bisschoppen van Mainz en Fulda. Een processie-park was aangelegd in de onmiddellijke nabijheid van de oude Bonifatius-bron, nu niet langer midden in het weiland gelegen maar opgenomen in een fraaie uitbreiding van het oude stadje en het middelpunt van een Bonifatiusplein. Maar in dat hooge Noorden, zoo dicht bij de zee, waar de wind zoo fel kan zijn, waar de regen zoo gemakkelijk de kerkelijke plechtigheden op het Processie-park zou kunnen storen, moest worden gedacht aan een beschutting. Een groote tent werd gebouwd, een rustieke centrisch gebouwde bedevaartstent, die dienen kon voor kerk, maar al te primitief bleek bij de stijgende godsvrucht. Vooral toen Mgr. Jansen, de eerste Voorzitter der Broederschap Mgr. van de Wetering als Aartsbisschop was opgevolgd en zijn Pontificaat onder de bijzondere bescherming van Sint Bonifatius had gesteld, op zijn feest de H. Bisschopswijding had willen ontvangen, moest er een andere, meer aan de eischen beantwoordende bedevaartskerk komen.

De consecratie van nieuwe kerken bracht Mgr. Jansen in onmiddellijk contact met zeer mooie kerken van Architect Valk en met den bouwmeester zelven. Hij was in zijn oogen de man, die in een kloek ontwerp kon vastleggen, wat men in Dokkum en voor Dokkum wilde. Ik herinner mij, hoe geestdriftig de Aartsbisschop sprak over het werk van Architect Valk en mij mededeelde, dat hij hem bij mij sturen zou om hetgeen zij samen reeds besproken hadden nog nader te bespreken. [2]

Valk zelf was niet minder geestdriftig. Al spoedig werden te Dokkum de eerste opmetingen gedaan, met den Pastoor, den voor het plan niet minder geestdriftigen Pastoor Clemens Smit, de eerste besprekingen gehouden. Onze wenschen werden hem kenbaar gemaakt en Valk toog aan den arbeid voor een eerste schets. Het was geen gemakkelijke opgave. Valk wikte en woog. Op een mooien najaarsdag had hij op eens een gelukkige gedachte. Valk sloeg aan het schetsen en aan het teekenen. Hij belde mij op, of hij tegen den avond kon komen. Uitstekend, natuurlijk. Maar Valk schetste en teekende. Uur na uur vervloog. Het werd later dan hij dacht. Eindelijk was hij klaar met zijn schetsontwerp. Hij gaf zich er nauwelijks rekenschap van, hoe laat het was geworden. Zijn auto bracht hem in vaart naar Nijmegen. Laat werd er nog gebeld. Het liep tegen halftwaalf. Geen uur meer om in een klooster aan te komen, waar de Broeder om kwart over vijf rondgaat om te wekken voor de Morgengebeden.

Maar ik was nog op, want Valk zou komen. En hij kwam. Tot laat in den morgen hebben we toen zijn plannen besproken. Er viel nauwelijks iets aan te verbeteren. Hij had het geheel geraden en alles, wat wij gaarne wilden, in een heerlijk schetsontwerp vastgelegd. Rustiek moest het zijn, geheel aangepast aan het vlakke landschap, met roode lage lange daken, met hooge poort, waarin klokken zouden kunnen worden opgehangen, met een breed en vrij priesterkoor, waarop van alle zijden werd neergezien, met een statige processiegang, met een tweeduizend zitplaatsen en toch geen kerk, veeleer een tent, maar dan van hout en steen. Hij had het alles in een kloeken bouw vereenigd met een begrooting van een 50.000 gulden.

Hier was een architect aan het werk geweest.

Hier was iets origineels ontworpen, eenvoudig en toch waardig, landelijk en toch een monument, een tent en niettemin een kerk, een plaats ter viering van de H. Geheimen in de open lucht en toch van allen kant beschut, een ideale oplossing.

Valk zelf was opgetogen. Zijn geestdrift moest ik aanstonds deelen. Zoo moest het worden, zoo zou het goed zijn.

En zoo is het geworden en zoo is het goed gebleken al enkele jaren. De Aartsbisschop was in de wolken. En toen na enkele maanden weer de Nationale Bedevaart naar Dokkum ging, consacreerde de Aartsbisschop het altaar [3] van de nieuwe kapel en waren allen, die er aan deelnamen, opgetogen over hetgeen een schepping van Valk mocht worden genoemd. Want al waren hem allerlei aanwijzingen gegeven, al hadden velen hun hoofd over deze kapel gebroken, Valk had haar gezien, zooals zij goed zou zijn.

Zij staat daar in het Dokkumsche veld als een monument, op de eerste plaats van de innige godsvrucht van een Friesch Aartsbisschop, die het zich tot een eeretaak heeft willen rekenen, deze kapel op de plaats van den marteldood van zijn H. Patroon, Patroon van heel het Bisdom te bouwen, maar als een monument ook, dat alle pelgrims die naar Dokkum tijgen, met dankbaarheid en vereering den naam zal doen uitspreken van den architect, die zoo aan de eischen van hun godsvrucht heeft weten tegemoet te komen.

Architect Valk heeft zich te Dokkum een monument gesticht, dat spreekt van zijn hooge opvatting van het mooie vak, dat de Voorzienigheid hem door een gelukkigen aanleg heeft aangewezen om er God in te dienen en te verheerlijken.

Valk heeft veel gebouwd, grooter en kostbaarder bouwwerken dan de bedevaartskapel van Dokkum, maar Dokkum is een van de werken, die men kennen moet om te waardeeren, welk een veelzijdig talent God hem heeft gegeven.

Moge het nog in vele bouwwerken vruchtbaar zijn.

Nijmegen, 1 November 1936. Prof. Dr. Titus Brandsma, O.Carm.

 


  1. Typescript (NCI OP 74-20), 3 pages. Written on behalf of a festschrift in honour of the 50th birthday of architect H.W. Valk. About this publication see: Nieuwe Haarlemsche Courant 23-11-1936 (citing from this contribution of Titus Brandsma).

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2025