Ons Geestelijk Erf

Article

1927

 

Ons Geestelijk Erf

[1]

Een onzer geliefkoosde spreuken is, dat wij het erfdeel onzer vaderen willen handhaven.

Een andere, dat het nergens beter is dan thuis.

Beide zijn op ‘Ons Geestelijk Erf’ van toepassing.

Niet ten onrechte zegt de Inleiding tot het tijdschrift, dat dezen titel draagt, dat het gebied der beschaving, waarop misschien wel de rijkste vruchten te plukken zijn, in elk geval iets heel-eigen Nederlandsch te verheerlijken is, van grooten invloed op de beschaving in de landen rondom, is: de Nederlandsche godsdienstige literatuur.

“Namen als Ruusbroec en Thomas Hemerken van Kempen, om ons tot twee der grootsten te bepalen, herinneren den kundigen lezer al dadelijk, hoe diep het geestelijk leven onzer voorvaders op dat hunner naburen heeft ingewerkt.”[2] Er gingen reeds stemmen op om te betreuren, dat Nederland zijn rijke schatten op dit gebied niet voldoende ontgint, terwijl in de landen rondom allerlei wetenschappelijke ascetische en mystische[3] tijdschriften ontstaan en bloeien.

Het is een[4] erfdeel onzer vaderen, dat wij moeten handhaven.

Er was een tijd, dat Nederland in de geestelijke stroomingen leiding gaf, dat met eere kon worden gezegd: Hollandia docet.

Onder velerlei opzicht wordt ook thans Katholiek Nederland ten voorbeeld gesteld, maar in de ascetische en mystische literatuur kan men dit vooralsnog niet doen.

En toch is dit de diepste ondergrond van het geestelijk, van het katholiek leven. Als Nederland onder zooveel opzichten een voorbeeld stelt aan de Katholieken der geheele wereld, dan is dit niet anders te verklaren, dan doordat er innerlijk een warm opgewekt Christelijk leven is, dat er veel liefde is tot God, dat er prijs gesteld wordt op het verkeer met God, dat men belangstelling heeft voor al hetgeen daarvan de heerlijkheid in het licht stelt.

Dat er dan ook tijdelijk misschien betrekkelijk weinig aandacht geschonken is aan een meer wetenschappelijke en geschiedkundige behandeling van onze eigen geestelijke literatuur, behoeft ons niet te zeer te verontrusten.

De teekenen des tijds zeggen luide, dat die belangstelling groeit en nog sneller zal groeien de eerste jaren. God herneemt zijn plaats in de aandacht van het Nederlandsche volk, vooral in de aandacht van het meer ontwikkelde Nederlandsche volk. Naast de duizenden, die zich krampachtig aan den greep van het almachtig Oneindige trachten te ontworstelen en het oog dichtknijpen voor het groote licht, waarvan zij de weerkaatsing in zijn spiegelbeelden niet willen beschouwen, staan tienduizenden, die God weder stellen in het middenpunt der aandacht en begrijpen, dat de hoogste glorie van Nederland gelegen is in de herleving van de Godsidee in kunst en literatuur, zooals deze er eens leefde in de eeuwen, die achter ons liggen.

Nederland heeft dien trek naar het Goddelijke nooit geheel gemist, maar niemand zal ontkennen, dat die trek thans, gelukkig, weer sterker en sterker wordt, vooral bij vele meer ontwikkelden.

Bij de involging van dien trek handhaaft Nederland niet slechts het erfdeel zijner vaderen, maar staat het[5] tevens op het erf, dat die voorvaderen het hebben geschonken als het mooiste tehuis, waar het met God als Vader leven kan.

Als wij de namen herhalen van een Ruusbroec en Thomas van Kempen, daarbij denken aan een Servatius en Lambertus, aan een Beatrix van Nazareth en een Hadewych, aan den goeden Kok van Groenendaal en een Jan van Schoonhoven, aan een Geert Groote en een Zerbolt van Zutfen, aan een Gerlach Petersz en een Hendrik Mande, aan een Liduina van Schiedam en een Bertken van Utrecht, aan een Dionysius den Karthuizer en een Pater Brugman, aan een Nicolaas van Esch en een Petrus Canisius, ja, dan zien we, dat Nederland nog een ander verleden heeft dan van oorlog en handel, dat naast de worsteling om het stoffelijk bestaan er een worsteling is geweest om de hoogste geestelijke goederen en dat ook onder dat opzicht Nederland eens groot is geweest.

Het zou niet moeilijk zijn, een heele reeks getuigenissen aan te halen, welke luide erkennen, dat in de heerlijke uitingen van Katholiek leven in de middeleeuwen een stuk van Nederlands[6] grootste glorie ligt. En dan mag ik er bij voegen, dat niet de Katholieken zelve dit steeds het meest luide hebben gezegd, daaraan de meeste aandacht hebben geschonken.

Het is wel eenigszins beschamend, te moeten zeggen, dat de Katholieken opmerkelijk weinig aandacht daaraan hebben geschonken en tal van Protestanten ons op de schoonheid dezer vaderlandsche traditie hebben moeten wijzen en gelukkig hebben gewezen. Ik behoef slechts de namen te noemen van een Clarisse, een Moll, een Acquoy, een Kühler, een Jostes, een Prof. de Vooijs, een Albert Hyma om degenen, die meer in deze literatuur bekend zijn, tot de erkenning te dwingen, dat de Katholieken verre achter bleven.

En toch, wat hadden ze niet dit werk[7], mits met evenveel liefde en toewijding, kennis en vorschingsgaven toegerust, veel beter en mooier kunnen doen. Hoeveel onbegrepen schoonheid ligt er nog. Hoeveel is nog onontgonnen, hoeveel door beter ontginning veel rijker te maken. Herhaaldelijk is er van Katholieke zijde over gesproken, dat er in deze richting iets gedaan moest worden, dat den achterstand zoo niet ineens, dan toch geleidelijk deed inhalen.

Er zijn al heel wat plannen overwogen en gesmeed.

Er is ook al het een en ander gedaan.

Met erkenning noemen we namen als die van dr. Schoengen, prof. dr. Willem de Vreese, Pater Kruitwagen, Pater dr. Reypens, Pater dr. van Mierlo, Dom. Huyben, Pater prof. dr. Van Ginneken, Dom Verkade, Maria Hüffer, Pater Molenaar,[8] Pater dr. Lampen, Pater Hieronymus Rongen, Pater dr. Stracke, Zuster Hildegarde, en we zouden nog dankbaar kunnen voortgaan met het opnoemen van personen, die een gedeelte van onze oude schatten blootlegden.

Maar we zijn er nog lang niet, willen we niet alleen zelve een kijk hebben op hetgeen onze vaderlandsche letterkunde aan uitingen van een prachtig geestelijk leven te genieten geeft, maar ook andersdenkenden door de schoonheid dier bij uitstek katholieke cultuur nauwer en nauwer aan ons binden.

Er zijn er die hunkeren naar het schoonste in het geestelijk leven. Hier is voor ons, Katholieken, iets heerlijks te doen, het schoonste te doen kennen, dat ons Geloof biedt, het innig verkeer der ziel met God in al zijn verschillende vormen en in zijn meest verscheiden uitingen, van het gewone ascetische leven tot het hoogste door God begenadigde mystieke.

Er is, helaas, zulk een hopeloos gebrekkig inzicht in deze vormen van verkeer met God, dat het dringend noodig is, aan de bronnen zelve te gaan putten en in de producten van onze vaderlandsche letterkunde waarvan om vorm en taal zulk een bekoring uitgaat, te laten zien, hoe die grootmeesters de zielegemeenschap met God hebben verstaan en in welke bewoordingen zij die hebben vastgelegd.

Zoo moge herbloeien, wat eens zoo schoon was in ons vaderland.

Er is een daad gesteld.

Een groep mannen uit Nederland en België hebben zich onder dit opzicht één gevoeld, broeders van eenzelfden stam, broeders met dezelfde glorierijke traditie van het oude vaderhuis. Niet aanstonds kunnen zij overgaan tot een wetenschappelijke uitgave van allerlei oude bronnen, niet aanstonds kunnen zij de geschiedenis schrijven van hetgeen wij de Nederlandsche godsvrucht, België liever de Nederlandsche vroomheid noemt, beiden beschouwen als ‘Ons Geestelijk Erf’. Zij meenden het best te beginnen met een tijdschrift, waarin geleidelijk wordt verder gegaan en schacht voor schacht, voet voor voet onze geestelijke goudmijn wordt ontgonnen, totdat het materiaal in zulk een rijkdom en overvloed voor ons ligt, dat tot samenvatting en algemeen overzicht kan worden overgegaan.

De Redactie mocht als eerevoorzitters begroeten in België Zijne Eminentie Kardinaal van Roey, in Nederland Z.D.H. Mgr. den Aartsbisschop van Utrecht, wel een bewijs, dat het streven tot in de allerhoogste kerkelijke kringen waardeering vindt en wordt aangemoedigd. Bovendien hebben wel bijna alle Provinciale Oversten der onderscheiden Orden en Congregaties in Nederland en België een vertegenwoordiger als medewerker aangewezen, zoodat op dit zoo bij uitstek geestelijk en daardoor universeel terrein algemeene medewerking is verzekerd en daardoor een zekere volledige op de duur mag worden verwacht. Uit dit groot aantal medewerkers is tenslotte een Redactie-comité samengesteld voor de helft uit Nederland, voor de andere helft uit België gevormd. Redactie-secretaris voor België is Pater dr. Stracke S.J. te Antwerpen, voor Nederland Dom. Huyben O.S.B. te Oosterhout.

Van het tijdschrift ‘Ons Geestelijk Erf’ zijn thans de twee eerste afleveringen verschenen. Twee andere afleveringen maken dit jaar het eerste deel volledig tot een boek van ruim 450 blz. Pater van Mierlo spreekt er in over het ontstaan en het wezen der Germaansche Mystiek, Dom. Huyben verdedigt tegen Pater van Ginneken, Thomas van Kempen als den schrijver van de Navolging van Christus; de Kruisheer L. Emond doet eenig licht vallen op de vereering van Maria in de oude Orde van het H. Kruis; Pater dr. Willibrord Lampen en Dom. Huyben schrijven beiden over een ouden Franciscaan, Bartholomeus, den Engelsman bijgenaamd, naar het blijkt van niet geringen invloed op onze letterkunde, terwijl eindelijk Pater dr. Reypens van een tot heden weinig bekenden broeder Gheraert Appelmans, vermoedelijk een kluizenaar uit de jaren om 1300, een prachtigen uitleg geeft van het Onze Vader. In de tweede aflevering komt Pater Reypens op den persoon van den schrijver terug, waarbij diens belangrijkheid nog scherper in het licht treedt. Pater dr. Willibrord Lampen geeft vervolgens een overzicht over de vereering van den H. Oswald in de Nederlanden, Dom. Huyben vervolgt zijn studie, bovengenoemd, over Bartholomeus ‘den Engelsman’ en zijn invloed in de Nederlanden, terwijl zijn ordebroeder Dom Lindeman uit een Egmondsch afschrift van een Utrechtsche kloosterkroniek ons in een korte levensschets van twee kloosterzusters een merkwaardigen kijk geeft op het kloosterleven in een twaalfde-eeuwsche abdij in de Nederlanden, Oostbroek bij Utrecht. Bijzonder merkwaardig is eindelijk ‘Die Materie van den Sonden’ door prof. dr. De Vreese, waarin hij de beschrijving geeft van een oud Hs. dat een bloemlezing kan heeten over de zonde en haar straffen. Het Hs. stamt uit een klooster Gaesdonck bij Goch, doch schijnt overgeschreven in het klooster Sint-Pieterswiel te Zaltbommel.[9] Kroniek en Boekbespreking over hetgeen in de geestelijke literatuur met betrekking tot de Nederlanden verschijnt, bekronen en vervolledigen de uitgave.

Uit deze opsomming moge men begrijpen, hoe van alle zijden, door allerlei bevoegde medewerkers het belangrijke uit onze geestelijke litteratuur wordt samengebracht als in een museum van onze vaderlandsche geestelijke glorie.

Met een verzoek zou ik deze mededeeling willen besluiten.

Het streven van redacteurs en medewerkers zal zeker in breeden kring waardeering vinden. Zij ontvingen er reeds de meest ondubbelzinnige bewijzen van. Maar er is meer noodig.

Een tijdschrift moet meer hebben dan bewonderaars en verheerlijkers, hoezeer het die waardeert en hoogschat, het moet lezers hebben, abonné’s. Ik kom niet vragen om geldelijken steun voor deze uitgave, al zou die zeer gemotiveerd zijn om het hooge belang er van. Ik kom er slechts de aandacht op vestigen van de velen, die belang stellen in den bloei van het geestelijk leven in Nederland in heden en verleden, opdat zij, die het belang der uitgave begrijpen, niet aarzelen ze te steunen door een abonnement, dat voor Nederland niet meer dan f 5.- , zegge vijf gulden bedraagt.

Redactie en Administratie vergaderen Maandag en Dinsdag te Antwerpen in het O.L. Vrouwecollege der Paters Jezuieten aan de Frankrijklei. Wie verblijdt ons daar met een abonnement, opdat we verder kunnen. Een briefje of een briefkaart aan mijn adres te Nijmegen, Kronenburgersingel 31, of aan Dom. Huyben, Benedictijner-abdij te Oosterhout, kan hetzelfde bereiken. Wij zullen ons gaarne belasten met het overbrengen van een lange lijst nieuwe abonné’s.

Wij willen niet klagen over deelname in deze toch zeker voor velen zeer sympathieke uitgave, maar mogen evenmin verhelen, dat op de lijst nog vele namen ontbreken, op welke wij een stille hoop gevestigd hadden voor deze onderneming.

Wellicht ontging de verschijning van het tijdschrift hun aandacht. Moge deze mededeeling hen er toe doen besluiten, zich onverwijld onder de abonné’s van ‘Ons Geestelijk Erf’ te scharen, opdat bereikt worde het mooie doel: in wijden kring bekend te maken, hoeveel schoons, hoeveel heerlijks Nederlands verleden nog verborgen houdt aan schatten van geestelijke literatuur, opdat daardoor niet slechts de oude glorie van Nederland op dit gebied herleve, maar uit de herleving van die literatuur ook een herleving van de oude godsvrucht volge.

Laat Nederland zijn geestelijk erfdeel handhaven en wij ons allen thuis voelen in ‘Ons Geestelijk Erf’.

Nijmegen, 20 Juli.

Titus Brandsma, O.Carm.

 


  1. Published in: Ons Noorden, 23 July 1927, p. 7 and in many other newspapers of that day (see for instance in ‘De Tijd, ‘De Maasbode’, ‘De Gelderlander’ and ‘De Amstelbode)’. All publications show signs of shortening. We present the version of Ons Noorden, with some corrections when most other publications agree on another presentation of the text (see footnotes). See also NCI OP 29.28-31.
  2. In the publication of Ons Noorden this line is without quotation marks.
  3. In the publication of Ons Noorden ‘mystieke’.
  4. In the publication of Ons Noorden ‘het’.
  5. In the publication of Ons Noorden without ‘het’.
  6. In the publication of Ons Noorden ‘Nederlanders’.
  7. In the publication of the publication of Ons Noorden ‘’t’ instead of ‘niet dit werk’.
  8. The publication of Ons Noorden is without the names of ‘Pater prof. dr. Van Ginneken, Dom Verkade, Maria Hüffer, Pater Molenaar’.
  9. In the publication of Ons Noorden this sentence is shortened to: ‘Het Hs. is afkomstig uit het klooster Sint-Pieterswiel te Zaltbommel.’.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2025