Article
1921
Verkondigt het van de daken!
We leven in ’n tijd van propaganda en reclame. Men maakt reclame en propaganda voor kleeding en schoeisel, voor dranken en etenswaar, voor spel en sport, voor alle denkbare comfort en genotmiddelen, niet ’t minst voor ’t geen onedel en min is, voor leugen en ontucht.
Maar te weinig maakt men propaganda en reclame voor geestelijk goed en genot, voor waarheid en reinheid. Die ’t hebben zijn meestal tevreden met ’t rustig bezit en doen dikwijls maar weinig moeite om hun kostbare schatten aan den man te brengen.
Sommigen beweren: ’t Ware goed behoeft geen reclame; de waarheid prijst zichzelve wel aan, ze zegeviert zonder gedruisch van veel woorden. En: Goede wijn behoeft geen krans.
Daar is wat van waar. Veel zelfs. Dat is al meer dan eens gebleken in den eeuwenlangen strijd tusschen waarheid en leugen, deugd en ondeugd.
Maar ’t is ook waar, dat de Eeuwige Waarheid de Zijnen bevolen heeft: “Wat Ik u zeg in het duister, zegt dat op klaarlichten dag; en wat gij hoort in ’t oor, verkondigt dat van de daken.” (Matth. 10,27.)
En dat zei Hij bij gelegenheid, dat Hij zijn Apostelen uitzond om te preeken en hun de noodige vermaningen meegaf. En wie de Handelingen van de Apostelen wel eens gelezen heeft, zal weten, met hoeveel succes zij zich van deze opdracht gekweten hebben. Vooral St. Petrus en Paulus, wier feestdag de Kerk thans viert. Zij konden niet zwijgen wat ze gehoord hadden van den Meester. Vol van de waarheid en genade, brandde het hun op de tong om hun overvloed uit te spreken en er van mee te deelen aan anderen. Zij werden de heroïeke propagandisten van het jonge Christendom, reisden stad en land af om de goddelijke leer en gaven huns Meesters te propageeren, deinsden zelfs niet terug voor zwaard en kruisstraf; eerst de marteldood voor hun katholieke beginselen bracht hen tot zwijgen. Maar die zette de kroon op hun propaganda en werd het vruchtbare zaad van onnoemelijk veel volgelingen der gepredikte leer.
Zulke propagandisten voor de waarheid en ’t goede moesten er meer zijn in onzen tijd, nu men voor alles en nog wat reclame en propaganda maakt, maar allerminst voor ’t goede en ware.
De Nederlandsche Katholiek schijnt zich echter nog te veel den langen tijd van verdrukking en achterstelling te herinneren. Dat geeft hem dikwijls een schuwheid en weifeling in ’t openlijk belijden en uitspreken van z’n geloofsovertuiging. Hij schijnt voldaan, dat hij eindelijk gelaten wordt in ’t rustig bezit van z’n Roomsche belijdenis en niet wordt gestoord, als hij binnenkamers of nu en dan ook wat openlijker voor die belijdenis durft uitkomen. Maar wat hij gehoord heeft en weet en als onomstootbaar gelooft van de daken verkondigen, dat durft hij dikwijls niet of althans daar maakt hij zich niet druk om. Dat vindt hij wat marktschreeuwerig, wat onverdraagzaam tegenover andere godsdienstige belijdenissen; of hij wil niet verdacht worden van proselietenmakerij, z’n intiem geloofsleven niet te grabbel gooien, roert die teere punten liever niet aan.
Maar met dat al blijft er heel veel licht, dat er uit moest gaan en uit kón gaan van het Katholicisme, voor tallooze andersdenkenden, die er graag wat meer van zouden weten, onder de korenmaat verborgen.
Wij zelf hebben meer dan eens begaafde jongelui ui vrijdenkerskringen ontmoet, die er bepaald naar zochten om meer en beter ingelicht te worden over katholiek denken en doen en zelfs met dat doel in katholieke kringen hun vrienden kozen of zich vestigen bij Roomschen. En nog bleek dikwijls hun poging vergeefsch, omdat die katholieken zoo gereserveerd tegenover hen waren, wanneer het ging over de heilige zaken van hun godsdienst, dien ze toch met volle overtuiging beleden.
Zoo gaan zulke menschen in de katholieke leer en katholieke practijken iets geheimzinnigs zien, iets waarmee ’n oningewijde niet in aanraking mag komen. En ze zullen zich wel wachten hun onderzoekingen, die ze vruchteloos wanen, nog verder voort te zetten. Eens hoorden we er zelfs een zuchten: “Je kan daar toch nooit achter komen.”
Daarom juichen we ’t zoo hartelijk toe, dat er bij vele katholieken in dit opzicht de laatste jaren een kentering gekomen is ten goede. De reactie moet met alle macht worden gesteund. Zij openbaart zich o.a. in ’t geven van openbare lessen over de R.K. Godsdienstleer, speciaal voor niet-katholieken in onze groote steden gegeven, in ’t houden van openbare debatten over de opwerpingen tegen ’t katholicisme, in de retraites, die door katholieke priesters voor andersdenkenden gegeven worden, in ’t stichten en onderhouden van inlichtingbureaux voor R.K. Leer en Gebruiken, e.d.
Zulke ondernemingen verdienen onze volle aandacht en steun. Ook de missiedagen en missieweken – op ’t oogenblik is er een in Goes[2], de volgende maand een in Maastricht – kunnen in deze richting benut worden. Zoo ook de Bijbelsche spelen, lichtbeelden en bioscopen.
We leven nu eenmaal in een tijd van propaganda en reclame en hoe vreemd het ook klinke, daar moet, vooral ten onzent, door de katholieken meer propaganda en reclame gemaakt worden voor ’t schoonste en heiligste, dat we hebben, voor onzen heerlijken Godsdienst.
Wie daarom niet in staat, niet in de gelegenheid of niet geroepen is om meer rechtstreeks het licht des katholieken geloofs voor de vele zoekers en dwalenden in den lande te doen schitteren, moet die krachten, die inrichtingen en ondernemingen steunen, die het zich tot taak stellen den volke van de daken te verkondigen wat leeft en bloeit in ’t hart van een overtuigd katholiek.
Wat eenigzins daartoe kan meewerken, moet worden aangegrepen, omdat het hier geldt tallooze treurige zoekers beter en gelukkiger te maken. Vooral zoolang we geen Roomsche Universiteit hebben met een uitgebreide Universiteitsbibliotheek, waarheen we hen als naar een lichtbaken en een arsenaal kunnen verwijzen, moeten we met alle macht deze middelen gebruiken tot propageering van ons heilig bezit. Dat is een keur-missiewerk in onze dagen van missieactie en lijnrecht werken in de richting, ons aangegeven door de beide machtige geloofspropagandisten St. Petrus en Paulus.
- Published in: De Stad Oss, 28 June 1921, page 1 (editorial). The editorial is not signed. The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper (See: NCI OP28.41). ↑
- See also: Missiepreek Goes. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2025